Arjan van den Born 28 december 2009 0 reacties Print Nieuwe SER broodnodig voor innovatief NederlandStel je bent de pater familias van een groot familiebedrijf. Jij leidt het bedrijf al jaren samen met je twee volwassen zonen. Naast deze twee oudere zonen heb je ook nog een dochter, een nakomelingetje. Naarmate zij ouder wordt groeit dit meisje uit tot een briljante jonge vrouw. Ze heeft voortdurend goede en vernieuwende ideeën voor het familiebedrijf. Sterker nog, je bent ervan overtuigd dat het bedrijf niet winstgevend is zonder haar. Om deze reden wil je haar, naast je twee zonen, ook een belangrijke positie geven in het management team. Omdat je de beide zonen niet wilt passeren, vraag je hun om advies. Na kort beraad komen zij bij je terug. Wat hun betreft hoeft hun zusje niet in het management team omdat de zonen haar ideeën wel kunnen inbrengen. Wat doe je dan als vader en verantwoordelijk leider van een groot bedrijf? Het is precies deze vraag die minister Donner zich moet afvragen. Hij heeft in augustus 2009 de SER advies gevraagd over de vertegenwoordiging van de zelfstandigen in de SER. Omdat er in Nederland inmiddels ongeveer 1,3 miljoen zelfstandigen zijn (700.000 fulltime zzp-ers, 300.000 parttime zzp-ers en 300.000 zelfstandigen met personeel) en omdat deze groep onstuimig groeit (elk jaar 100.000 starters), vroeg de minister zich af of deze groep wel voldoende vertegenwoordigd wordt. Vorige week heeft de SER hierover geadviseerd. Het advies is heel duidelijk; werkgevers en werknemers wensen geen wijzingen in de zetelverdeling. Volgens beide partijen is dit niet nodig omdat de huidige organisaties van werkgevers en werknemers heel goed in staat zijn de zelfstandigen te vertegenwoordigen. Maar dit is natuurlijk nonsens. De belangen van werkgevers, werknemers en zelfstandigen lopen in het geheel niet parallel. Zeker niet in de SER waar vooral de grote werkgevers en de traditionele arbeiders en ambtenaren vertegenwoordigd zijn. Juist die groepen die het meest te duchten hebben van de komst van een flexibele, innovatieve netwerkeconomie. Werkgevers zijn bang dat talentvolle individuen hun bedrijf gaan verlaten en voor zichzelf beginnen, werknemers zijn bang dat zij verworven rechten verliezen. Om het gevaar te beteugelen, probeert men het inspraakrecht van zelfstandigen in te kapselen. De groei van het aantal zelfstandigen is een logisch gevolg van de gestage opkomst van de creatieve en innovatieve sectoren in de economie. Dit heeft twee belangrijke implicaties. Allereerst neemt individuele kennis steeds meer de rol van kapitaal over als de belangrijkste productiefactor. Ten tweede wordt economische productie steeds meer georganiseerd in projecten met tijdelijke rollen in plaats van in lijnorganisaties met onveranderlijke functies. Een flexibele markt met zelfstandige kenniswerkers en tijdelijke contracten past veel beter bij zo’n economie dan de traditionele arbeidsmarkt met langdurige dienstverbanden. In het voorjaar van 2010 moet de SER nader advies geven over de positie van zelfstandigen. Centraal staat daarbij de vraag hoe de sociale zekerheid moet worden ingericht. Op dit moment zijn er nog grote verschillen tussen de bescherming van werknemers en die van zelfstandigen. Waar de werknemer goed beschermd is tegen de grote sociale risico’s, zoals economische neergang, ouderdom, ziekte en arbeidsongeschiktheid, is deze bescherming voor zelfstandigen grotendeels afwezig. Dit is op zijn minst merkwaardig. Niet alleen is het gemiddelde inkomen van zelfstandigen lager dan dat van werknemers, een zelfstandige loopt ook nog eens grotere risico’s dan een werknemer. Bovendien is het onderscheid tussen zelfstandige professionals en professionals in loondienst in rap tempo aan het verdwijnen. De meeste kenniswerkers in loondienst ‘hoppen’ elke paar jaar van functie naar functie, werken in projecten, zijn zelf verantwoordelijk voor het verloop van hun carrière en worden tenslotte ook nog eens bij de eerste de beste economische tegenslag ontslagen. Net zelfstandigen eigenlijk. Het is dus des te vreemder dat de ene groep wel goed wordt beschermd door de overheid en de andere groep niet of nauwelijks. Dit is daarom een pleidooi voor het heruitvinden van de sociale zekerheid. Niet meer gebaseerd op het kunstmatige onderscheid tussen werknemer en zelfstandige, maar op het individu. Elk mens zou recht moeten hebben op een basisverzekering voor de belangrijkste sociale risico’s. Voor ouderdom en ziekte hebben we zo’n individuele basisverzekering al, voor economisch risico en arbeidsongeschiktheid zullen we dit opnieuw moeten regelen. Terug naar hoe we dat vroeger hadden met AOW, ABW (bijstand) en AAW (arbeidsongeschiktheid). Deze bescherming kan beperkt zijn want van professionals mag je verwachten dat zij individuele verantwoordelijkheid dragen. En wie meer dan deze minimumuitkering wil hebben kan zich bijverzekeren bij een commerciële verzekeraar. Werkgevers en werknemers kunnen dit onderling organiseren en zelfstandigen mogen zelf bepalen of en hoe ze zich bijverzekeren. Het is de vraag of de SER in staat is om zelfstandigen voldoende ruimte te geven en tegelijkertijd de noodzakelijke vernieuwingen in de sociale zekerheid in gang te zetten. Ik heb er een hard hoofd in. Het is waarschijnlijker dat de werknemers en werkgevers slechts aan belangenbehartiging doen en stevig opkomen voor hun conservatieve achterban. In dat geval zal de kenniseconomie stagneren en daarvoor zullen wij allemaal de rekening betalen. Print Over de auteur Over Arjan van den Born Prof Arjan van den Born is voormalig hoogleraar creatief ondernemerschap aan de Universiteit van Tilburg en momenteel hoogleraar digitaal ondernemerschap aan Tilburg University. Hij doet onder andere onderzoek naar ondernemers, samenwerkingsvormen en netwerken, opdrachtgevers, succesfactoren van ondernemers en organisatieveranderingen (turnaround management). Bekijk alle berichten van Arjan van den Born