Joyce Snijder 12 februari 2019 0 reacties Print Doorlenen en de wet Waadi: rechters doen verschillende uitsprakenUitzendkrachten hebben volgens de wet Waadi recht op dezelfde beloning als vaste werknemers. Hoe zit dat bij doorlening? Dat is ingewikkeld, legt advocaat Joyce Snijder uit.Op grond van artikel 8 Wet allocatie arbeidskrachten door intermediairs (Waadi) heeft een uitzendkracht recht op dezelfde arbeidsvoorwaarden als werknemers met dezelfde of gelijkwaardige functies in dienst van de onderneming waar ze werken. Dit wordt het loonverhoudingsvoorschrift genoemd, of de inlenersbeloning. Dat wordt een stuk ingewikkelder als een uitzendkracht via een zogenaamde doorlener werkt. Een uitzendbureau levert namelijk niet altijd direct werknemers aan de onderneming waar zij werken. Soms zit er een doorlenende partij tussen. Hebben die werknemers dan recht op hetzelfde loon als de werknemers van het bedrijf waar ze werken? Of moet hun beloning overeenkomen met personeel van de doorlener? NBBU-CAO en ABU-CAO – advertentie – Anders dan in de Waadi, staat in de NBBU-CAO dat de beloning van de uitzendkracht gelijk moet zijn aan de vergoeding die werknemers in gelijkwaardige functies in dienst van de inlener krijgen. Volgens de NBBU-CAO is dat degene die een overeenkomst van opdracht sluit met de uitzendonderneming. In dit geval dus de doorlener, niet het bedrijf waar de uitzendkracht uiteindelijk aan de slag gaat. De ABU-CAO kent een soortgelijke bepaling. Als de uitzender iemand uitleent aan een doorlenende partij, heeft de uitzendkracht op grond van de NBBU-CAO recht op hetzelfde loon als medewerkers in dienst van de doorlener. Zijn loon wordt dus niet vergeleken met dat van personeel in dienst van de onderneming waar hij in de praktijk werkt. Uitspraak kantonrechter Haarlem Maar die uitleg klopt niet, oordeelt de kantonrechter Haarlem (link:ECLI:NL:RBNHO:2018:7811). De “inlener” is volgens de rechter niet de doorlener, maar de onderneming waar de uitzendkracht zijn werk doet. Ook als daar een aantal schakels tussen zitten. De kantonrechter neemt aan de de NBBU-CAO aansluit bij artikel 8 Waadi, omdat er een duidelijke verwijzing in de cao staat. Volgens de kantonrechter leidt iedere andere uitleg ertoe dat bedrijven de regels kunnen ontwijken. Ze kunnen dan makkelijk ontkomen aan het beginsel van gelijke behandeling van uitzendkrachten, door gebruik te maken van een constructie van doorlening. Dat kan niet de bedoeling zijn, aldus de kantonrechter in Haarlem. Afwijking van eerdere uitspraken Hij wijkt met dit oordeel af van de uitspraak van het hof Amsterdam op 12 september 2017 (link:ECLI:NL:GHAMS:2017:3723) en de kantonrechter Nijmegen op 9 maart 2018 (link:ECLI:NL:RBGEL:2018:2479). In deze procedures wilden uitzendkrachten dezelfde beloning als collega’s bij de uiteindelijke inlener. Toen oordeelden de rechters in lijn met de NBBU-CAO dat de uitzendkrachten recht hadden op dezelfde beloning als collega’s bij de doorlener. En niet op dezelfde beloning als hun collega’s op de werkvloer. De doorlener had namelijk een overeenkomst met het uitzendbureau, waarin staat de dat uitzendkracht werkt onder zijn toezicht en leiding. Hoe dat er in de praktijk uitziet maakt hier niet uit, oordeelden beide rechters. Het gaat om de rechtsverhouding waaraan de instructiebevoegdheid wordt ontleend. Dat de doorlener geen gebruik maakt van haar instructiebevoegdheid, doet er niet aan af. Nadelig voor de uitzendkrachten De benadering van het hof Amsterdam en de kantonrechter Nijmegen is nadelig voor uitzendkrachten. Op deze manier hebben zij geen aanspraak op gelijke beloning en kan een bedrijf uitzendkrachten dus goedkoper aan het werk zetten dan eigen mensen. Dit komt de rechtspositie van de uitzendkracht niet ten goede. De benadering van de kantonrechter Haarlem komt tegemoet aan de belangen van de uitzendkracht, maar de vraag rijst of hij de NBBU-CAO op deze manier mag uitleggen. Er moet duidelijkheid komen Alle betrokken partijen hebben belang bij duidelijkheid. Niet alleen uitzendkrachten, ook het uitzendbureau, de doorlener en de opdrachtgever moeten weten waar zij aan toe zijn. Als het uitzendbureau te weinig loon betaalt, kan de uitzendkracht namelijk niet alleen een loonvordering instellen bij het uitzendbureau, maar ook bij de doorlener en de onderneming waar de werkzaamheden feitelijk worden verricht. Dat staat in de wet. Oplossingen De NBBU-CAO en ABU-CAO zorgen dus voor onduidelijkheid. De sociale partners kunnen daar een einde aan maken door deze cao’s in lijn te brengen met de bewoordingen van artikel 8 Waadi. Een andere optie is dat de wetgever artikel 8 Waadi verduidelijkt en de mogelijkheid beperkt om er vanaf te wijken. Loonverhoudingsvoorschrift, Recht, uitzendbureau, Uitzenden, Waadi Print Over de auteur Over Joyce Snijder Joyce Snijder begeleidt ondernemingen, non-profitorganisaties en hoger management bij complexe vraagstukken op het gebied van arbeidsrecht en de inzet van flexibele arbeidskrachten en zzp’ers. Bekijk alle berichten van Joyce Snijder
achtergrond - Midlance-achtige modellen worden populairder. ‘Maar het nieuwe zzp’en, dat is het in elk geval n...
achtergrond - Ter Beschikkingstelling van Arbeid, Aannemen van Werk, en Overeenkomst van Opdracht: wat zijn de ver...