Martijn Arets 27 oktober 2020 Eén reactie Print Drie rapporten over de platform-economie in een week. Een overzicht van wat er in staat. En wat nog niet.Vorige week verschenen er maar liefst drie rapporten over platformwerk. Deze rapporten, van de SER, TNO en SEO Economisch Onderzoek, brengen veel nieuwe inzichten, maar toch zijn nog lang niet alle vragen beantwoord. Zo vindt platform expert Martijn Arets. Hij geeft een overzicht. Afgelopen weken regende het onderzoeken over de Nederlandse kluseconomie. De SER publiceerde de verkenning ’Hoe werkt de platformeconomie’. Tegelijkertijd publiceerde SEO een meting van de kluseconomie. Deze was eigenlijk al 31 januari dit jaar klaar, maar aangezien deze onderdeel uitmaakte van het SER rapport moest de publicatie even wachten. En alsof dat nog niet genoeg was publiceerde TNO ook hun rapport ’Platformarbeid in kaart brengen’. Met ruim 200 pagina’s leesvoer over de Nederlandse kluseconomie, zou je zeggen dat alle vragen nu wel beantwoord zouden moeten zijn. Voor wie dat denkt heb ik slecht nieuws: nee. Nog lang niet. Wat hebben de rapporten ons wél gebracht? Nou, best veel. Zo heeft TNO in hoofdstuk 2 van het rapport uitgebreid de markt van platformen die bemiddelen tussen vraag en aanbod van arbeid in kaart gebracht. Belangrijke bron van dit overzicht is een lijst die ik heb samengesteld voor een nog te lanceren startpagina voor platformwerk. TNO heeft vervolgens uitgebreid naar deze platformen gekeken en hier mooie en nuttige overzichten van gemaakt. Het SER rapport, met 121 pagina’s de dikste van het stel (maar daar moesten dan ook veel stakeholders iets van vinden) geeft een mooi overzicht over de diversiteit van de kluseconomie. Zo wordt er in gegaan op digitalisering in de meest brede zin van het woord, wat werkplatforms nu precies zijn, wat er nieuw is aan werkplatforms en de gevolgen van platforms voor overige bedrijvigheid en werkgelegenheid. Tof vond ik ook om te zien dat mijn werk een belangrijke bijdrage aan dit rapport heeft geleverd: mijn werk (blogs, boek, nieuwsbrieven en paper) worden in het rapport maar liefst 12 keer aangehaald. Een hele eer. De SER besteed in het rapport en bijbehorende blog aandacht aan de positieve kanten van platformwerk: “Ze (platformen) vormen een snelle manier om aan werk te komen, ook als dat door opleiding of achtergrond moeilijk is. Meer mensen kunnen dus aan het werk. Ondernemers kunnen meer omzet maken door bijvoorbeeld een bezorgdienst op te zetten en consumenten krijgen meer keuze en gemak.” Ook waarschuwt de SER voor de risico’s, zoals afhankelijkheid (vooral voor lage inkomens) en het spelen van het spel met andere regels dan de rest van de markt. Over het algemeen is de SER mild over de impact van platformwerk. SER-voorzitter Mariëtte Hamer zegt in het FD: “De waanzinnige spanning die de platformeconomie op de arbeidsmarkt zou geven, zien we nog niet”. Uit de enquêteresultaten van de SEO blijkt dat slechts 0,9 procent van de Nederlandse beroepsbevolking tussen 18 en 67 jaar aangeeft in november 2019 werkzaam te zijn geweest in de kluseconomie. Dat is nog geen aantal om je nu zorgen over te maken. Daarnaast is de algehele tendens in de rapporten ook dat men zich er van bewust is dat dé platformwerker niet bestaat. Opvallend is de oproep van de SER in de laatste alinea van hun bericht: “Om de kansen die de platformeconomie biedt beter te kunnen benutten, zal Nederland meer moeten doen aan het ontwikkelen en implementeren van nieuwe technologieën. Dit vraagt om meer durfkapitaal, meer passend opgeleid personeel, met name bij de grotere platforms en investeringen in digitale vaardigheden van burgers. Werkgevers, werknemers, overheid en de platformbedrijven moeten hierin samen optrekken.” Het is duidelijk dat de SER het rapport, wat een uitgebreide verkenning is, niet afsluit met een punt, maar met een komma. En de leden uitdaagt / uitnodigt om vervolgstappen te nemen. Iets dat ik zeer kan waarderen. Wat hebben de rapporten ons níet gebracht? Je zou kunnen zeggen: de impact is klein en de voor- en nadelen zijn te overzien. Wat willen we nog meer? Nou, eigenlijk moeten we nog veel meer willen weten. Ten eerste is het natuurlijk fijn voor het debat dat de kluseconomie nu nog klein is, maar dat zegt natuurlijk niets over waar het heen zou kunnen gaan. Dat iets nu nog geen pijn doet, hoeft niet te betekenen dat we er niets van hoeven te vinden. En hoewel de rapporten breed hebben gekeken naar het begrip kluseconomie en platformwerk is het geschetste landschap nog lang niet allesomvattend. Zo heeft TNO (bewust) de online klusecomomie zo goed als buiten beschouwing gelaten. Het SEO rapport gaat hier wel meer op in. Maar toch wordt er nog weinig aandacht besteed aan bijvoorbeeld uitzendbureaus die platformen beginnen (wat voor impact heeft dat bijvoorbeeld op de zorgplicht die je als uitzender = werkgever hebt?), aan organisaties die platformen gebruiken om hun flexibele schil en interne mobiliteit te organiseren, in platformen voor meer gespecialiseerd (ZZP) werk en ga zo nog maar even door. Ook mis ik nog (en ik moet eerlijk zijn: ik heb dit weekend niet alle ruim 200 pagina’s gelezen) een meer brede blik van platformwerk in een bredere context van digitalisering en arbeid met onderwerpen als algoritmisch management, surveillance management, etc. etc. Als laatste mis ik de benchmark. Oftewel: hoe verhouden de omstandigheden (in de meest brede zin van het woord) van de platformwerker zich ten opzichte van de werker die hetzelfde werk uitvoert, maar waar een platform niet de matchmaker is tussen vraag en aanbod. Zo heeft de SER het over risico’s voor “wie weinig opleiding heeft, eenvoudig werk doet zoals oppassen of schoonmaken en geen ander inkomen heeft.”. Oppassen en schoonmaak is doorgaans werk dat zich in de zwarte markt bevindt waar de omstandigheden en vergoedingen niet optimaal zijn. Zijn de omstandigheden en verdiensten voor wie dit werk via een platform uitvoert slechter, gelijk of beter dan voor hen die het werk zonder tussenkomst van een platform doen? Volgens mij een enorm relevante en interessante vraag. Maar toch zie ik die nergens terugkomen. En natuurlijk besef ik mij dat een rapport nooit allesomvattend kan zijn, maar ik vond het wel belangrijk om deze aanvulling te vermelden. Hoe representatief zijn de cijfers? Veel inhoud van de onderzoeken is gebaseerd op interviews. Heel veel interviews. En natuurlijk literatuuronderzoek. Mijn idee is dat dit gedeelte bij alle 3 de onderzoeken grondig is gedaan en de uitkomsten waardevolle input en duiding geven aan het debat. Naast de interviews met verschillende experts en stakeholders en literatuuronderzoek hebben alle rapporten ook onderzoek gedaan naar hen waar veel over wordt gesproken, maar beroerd weinig mét wordt gesproken: de platformwerker. Op basis van deze data zijn de nodige resultaten gepubliceerd, zeker het SEO is grondig te werk gegaan. De vraag die wat mij betreft te weinig wordt gesteld in de reacties op de onderzoeken is: hoe representatief is deze data / doelgroep? En daaropvolgend: hoe serieus moeten we deze resultaten nemen? Zowel TNO als SER/SEO hebben interviews afgenomen met platformwerkers. Bij TNO waren dit er 70, bij het SEO (dat is gebruikt als input voor het SER rapport) 142. Daarnaast heeft SEO ook een brede enquête met een netto-respons van 5.440 personen uitgezet om te kunnen bepalen welk deel van de Nederlandse beroepsbevolking werkzaam is via platformen. Heel positief is dat de onderzoekers in zowel het TNO als het SEO onderzoek zelf ook de beperkingen van de dataset inzien. Bij TNO zijn ze hier het meest duidelijk over. In het rapport valt te lezen: “Deze verkenning levert nadrukkelijk geen representatief beeld van de kwaliteit van arbeid van platformwerkers.” De vragenlijst van TNO is dan ook naar eigen zeggen een pilot vragenlijst met als doel om tot een definitieve vragenlijst te komen voor in de toekomst. Ook in het SEO onderzoek wordt, zij het niet zo direct als bij TNO, de beperking van de meetmethode aangegeven: “Een beperking van het onderzoek is dat alleen werkers met een Nederlandse nationaliteit en beheersing van de Nederlandse taal zijn benaderd om de enquête in te vullen. Het panel van I&O research is weliswaar representatief voor de Nederlandse beroepsbevolking, maar bevat geen panelleden met een niet-Nederlandse nationaliteit. Daarnaast is alleen een Nederlandse versie van de enquête uitgezet onder de panelleden. Het is mogelijk dat een deel van de werkers actief in de kluseconomie in Nederland een niet-Nederlandse nationaliteit heeft, de Nederlandse taal niet beheerst of illegaal verblijft in Nederland. Navraag bij platforms bevestigt dit beeld. Doordat deze groep niet is meegenomen, is de schatting van de omvang van de kluseconomie mogelijk een onderschatting. Een andere beperking is dat het invullen van enquêtes (relatief kortdurende en gestandaardiseerde taken) kan samenhangen met het verrichten van andere online taken in de kluseconomie. Hierdoor is de schatting van het aandeel online werkers mogelijk een overschatting.” Deze transparantie in eigen bedenkingen is natuurlijk erg positief. Alleen ben ik dan wel weer van mening dat deze flinke slagen om de arm ook in de communicatie, zeker in het SER rapport, meer naar voren hadden moeten komen. Want wat er in feite moet worden gezegd is: “we hebben met de beste bedoelingen een inschatting gemaakt, maar we weten dat deze niet compleet en daarmee niet volledig representatief is.” Dit omdat de beperkingen van de SEO enquête er toe hebben kunnen leiden dat een groot deel van de platformwerkers niet in de steekproef is meegenomen en dat daardoor ook de resultaten van hoe platformwerkers hun werk ervaren, hoeveel inkomen zij hier uit halen, etc. etc. niet representatief zijn. Zo laat bijvoorbeeld het werk van Niels van Doorn van de UvA zien dat veel maaltijdbezorgers een migratieachtergrond hebben en zij bovengemiddeld veel uren werken en zeer afhankelijk zijn van het platform. Deze groep is niet terug te vinden in de cijfers van SEO en dus ook SER. Daarnaast geeft ook TNO aan dat deze doelgroep ook voor hun lastig te interviewen was vanwege een taalbarrière, maar ook omdat zij simpelweg het zich niet kunnen permitteren om tijd vrij te maken voor een enquête of interview omdat zij geld moeten verdienen. Wat zijn de rapporten waard? Als je naar de rapporten kijkt is er veel waardevolle informatie te vinden, wat weer te gebruiken is voor hen die meer met dit onderwerp willen of moeten. De rapporten vormen een goed basis document dat voor veel stakeholders hartstikke waardevol is. Even, en misschien nog, belangrijk(er) is dat de opmaat naar deze rapporten veel stakeholders bij elkaar aan tafel heeft gebracht om over dit onderwerp in gesprek te gaan. Om te leren en te verdiepen. En dat is ook heel wat waard. En hoewel verschillende stakeholders (vooral de vakbonden) de rapporten in eerste instantie gebruikten om, al cherry-pickend, hun agenda naar voren te schuiven heb ik er ook echt wel het vertrouwen in dat dit soort rapporten bijdragen aan een meer professionele blik op de ontwikkeling van de kluseconomie. Waarbij je je wel moet beseffen dat dit slechts een begin is en het ook belangrijk is dat de verbinding meer horizontaal wordt gelegd. En daar wordt achter de schermen hard aan gewerkt kan ik mededelen. Ik zie dat dus positief in. Maar dat zit dan ook wel in het aard van mijn beestje 😉 platformeconomie, SEO Economisch Onderzoek, ser, TNO Print Over de auteur Over Martijn Arets Martijn Arets is internationaal platform expert en verkent sinds 2012 de opkomst van de platformeconomie en de impact op de samenleving. Bekijk alle berichten van Martijn Arets
Het is zonder meer toete juichen dat er eindelijk wordt geprobeerd om serieus lijn te brengen in deze onbekende kant van de arbeidsmarkt. Zeker is dat de omvang van deze branche fors wordt onderschat en dat het belang ervan nog veel groter is. Veel blijft echter “onder water” omdat de “branche” niet serieus wordt genomen en zij daadwerkelijk ook vaak onzichtbaar is. Voor een creatieve en flexibele economie is zij echter wezenlijk en onmisbaar. Het grote en belangrijke probleem is echter dat de platformwerker economisch en sociaal veel te weinig power heeft en daardoor ofwel onzichtbaar blijft ofwel uitgeknepen wordt. Om als samenleving meer van deze creatieve en onconventionele “branche” te profiteren, zou het aan de orde zijn om via de invoering van een onvoorwaardelijk basisinkomen, de platformwerker op een niveau te tillen waarop zijn positie steviger en onafhankelijker wordt en hij zo een duidelijkere bijdrage kan leveren aan de welvaart van de samenleving. Dan zal bovendien blijken dat de “branche” veel omvangrijker is dan nu boven water komt. Wie de burger centraal stelt is voor een basisinkomen wei de aarde lief heeft belast de voetafdruk.